Kunstgeschiedenis

Kunstgeschiedenis: Dada

Man Ray nam een strijkijzer en plaatste veertien uitstekende pinnen op het blad. Hij veranderde zo een huishoudobject in een gevaarlijk wapen, maar tegelijkertijd in een kunstwerk. Hij gebruikte het nieuwe strijkijzer zelfs om een jurk te strijken en liet een model rondlopen in de aan stukken gesneden jurk. Deze anti-kunst ontstond in de jaren 20 onder als gekke naam ‘Dada’. Wat is Dada precies?

Geschiedenis

Middenin de Eerste Wereldoorlog, kwam er in het neutrale Zwitserland een kleine groep kunstenaars bij elkaar die zich afzette tegen de gevestigde orde. In het kleine ‘Cabaret Voltaire’ in Zürich begonnen ze shows te geven waarin ze geweld afwezen en probeerden het ‘vooruitgangsdenken’ te stoppen. Ze noemden de beweging ‘Dada’, al is de oorsprong van deze naam niet helemaal duidelijk. Sommigen denken dat het een random onzin-woord is, andere zeggen dat het blind gepikt is uit een Frans-Duits woordenboek. Al snel verspreidde de beweging zich door de Westerse kunstwereld en ontstonden er Dada groepen in New York, Berlijn en Parijs.

Kenmerken van de Dada

Dada is een van oorsprong zeer politiek geëngageerde pacifistische bewegingen van links-denkende kunstenaars die zich afzetten tegen de maatschappij. Ze maakt geen kunst, maar anti-kunst en verwierpen het centrale idee van het modernisme dat vernieuwing leidt tot verbetering (van de kunst en de maatschappij). De Dada beweging was een mengelmoes van literatuur, toneel, beeldende kunst en toegepaste kunst en kunstenaars werkten niet alleen maar juist continue samen. Dada kunstenaars maakten veelal tijdelijke kunst uitingen zoals performances en installaties die eenmalig te zien waren. Er is daarom relatief weinig Dada kunst bewaard gebleven.

Kunstenaars

Op 2 februari 1916 opende het Cabaret Voltaire in Zürich, in de achterkamer van een nachtclub werden literaire en artistieke avonden georganiseerd onder leiding van Hugo Ball. Ball was geboren in Duitsland, maar was tegen de invasie van België en werd daarom in zijn thuisland als verrader gezien. In Zwitserland zette hij zich af tegen de tijdsgeest en de maatschappij, door het schrijver van experimentele gedichten. In het Cabaret Voltaire bracht hij klankdichten (gedichten van klanken en niet-bestaande woorden) ten gehore. Ook schreef hij in 1916 het Dada-manifest waarin hij zich afzette tegen de heersende filosofieën die claimden de waarheid te bevatten.

Na het einde van de eerste wereldoorlog verspreidde de Dada-beweging zich verder over Europa. In Berlijn ontstond een Dada-groep rondom Georg Grosz, Hannah Höch en John Heartfield die foto-collages ging maken. De groep was zeer politiek en sociaal bewust en had communistische sympathieën. De fotomontages van Hannah Höch maakten de massa-cultuur belachelijk. Höch was bovendien een voorvechter van vrouwenemancipatie binnen de kunst.

Ook in New York ontstond een levendige groep van Dada-kunstenaars. Doordat ze verder van de oorlog verwijderd waren, was de New Yorkse Dada beweging minder politiek en veel theoretische van aard. De kunstenaars zetten zich vooral af tegen de heersende kunst en gingen anti-kunst maken. Het beroemdste voorbeeld is de wc-pot die Marcel Duchamp op zijn kop zette en signeerde met R. Mutt. Doordat hij als kunstenaar het urinoir geselecteerd had, werd het een kunstobject. Duchamp maakte nog veel meer ‘readymades’, ofwel objecten die hij als kunst presenteerden zoals een kam en een kapstok.

Marcel Duchamp werkte veel samen met de Amerikaanse fotograaf-kunstenaar Man Ray. Man Ray experimenteerde met nieuwe technieken om objecten en foto’s te maken. Uit de samenwerking van Man Ray en Duchamp ontstonden onder andere enkele fotografische werken, waaronder foto’s van Marcel Duchamp als vrouw. Deze afbeeldingen werd later ook op parfumflesjes gebruikt.

De derde belangrijke kunstenaar uit de New Yorkse groep is Francis Picabia. Picabia was in Barcelona het Dada-tijdschrift 391 begonnen waarin Dada-kunst werd gepubliceerd. vanaf het vijfde nummer werd het tijdschrift uitgegeven in New York en later in Parijs, waar Picabia, Duchamp en Man Ray vanaf het begin van de jaren 20 werkzaam waren. Parijs werd zo de na Zürich en New York, de nieuwe Dada-hoofdstad en zou de kunstenaars ieder hun eigen weg zien gaan. Langzaam zou de beweging opgaan in nieuwe kunststromingen zoals het surrealisme. Veel Dada-ideeën werden in de jaren 60 en 70 pas herontdekt door kunstenaars uit de pop art, performance kunst en fluxus beweging.

Nederland

In Nederland vond de Dada-beweging weinig navolging. In 1923 heeft De Stijl-kunstenaar Theo van Doesburg enkele Dada-avonden georganiseerd met Kurt Schwitters en Vilmos Huszar, tijdens de zogenaamde Dada-tournee. Tijdens deze avonden las van Doesburg voor uit zijn eigen manifest ‘Wat is Dada?’ en werden nog meer verhalen en gedichten voorgedragen afgewisseld met muziek.

Kunstwerken

Van de oorspronkelijke Dada groep in Zwitserland zijn nauwelijks werken bewaard gebleven, slechts foto’s en teksten restten van de performances die deze groep in het Cabaret Voltaire heeft gegeven. De best bewaarde Dada-kunst komt met name van de groep rondom Marcel Duchamp en Man Ray. Duchamp’s ‘Fountain’ uit 1917 bestaat niet meer, maar hij heeft op latere leeftijd enkele kopieën gemaakt die tegenwoordig in alle belangrijke musea van moderne kunst te zien zijn. Ook andere ‘readymades’ zijn op een zelfde manier gereproduceerd. Van Man Ray zijn nog veel foto’s beschikbaar, de meest beroemde zijn ‘Violon d’Ingres’ en ‘the Coat Stand’.

Musea

Het is moeilijk voor musea om een goed overzicht te geven van Dada kunst door de vluchtigheid en tijdelijkheid van veel van de werken. Redelijke collecties met Dada-objecten zijn te vinden in het Centre Pompidou in Parijs, het Reina Sofia Museum in Madrid en het Museum of Modern Art in New York.

Meer lezen over de Dada?

0 reacties op “Kunstgeschiedenis: Dada

Geef een reactie

%d bloggers liken dit: